Onze grote tafel in de kroeg
was volgebouwd
met ongerepte luchtkastelen.
We hadden ongekende lijven,
die achteraf onzekerheid
zo onbegrijpelijk maken.

Er waren plannen en een onbetreden pad.
Dat liep zo ongeveer
totdat je eenviel
met een vaag contour
een schimmig toekomstbeeld,
van wat volwassen was.

En verder niet.

Nu torent onze dakkapel.
Het aardse goed gedijt.
Kind en kraai
passeerden.
We zijn er al voorbij.
En voor ons ligt weer onbekend gebied.

Kom,
laat ons de grote tafel weer bezetten.
Onze lijven zijn nu ingeleefd
en opgeschoond van oude last.
De kaarten zijn vrijmoedig ongebonden.
We hoeven nu geen punten meer te scoren.

Bouw met mij voorbij de einder.